Apps in
het taalonderricht: bedenkingen van een ICT-leek.
Samenvatting
Het gebruik van apps en webtools in taallessen is al
wijdverspreid, maar zou nog verder uitgebreid kunnen worden. De voordelen van
dergelijke applicaties zijn niet te min: het houdt leerlingen bij de les, maakt
het leuker en spannender waardoor de leerlingen gemotiveerder zijn om met de
leerstof bezig te zijn. Het ‘gamification’ aspect zorgt voor een competitieve
sfeer en een interactieve benadering van de leerstof. Dankzij bepaalde apps
kunnen de producten van de leerlingen meteen met de hele klas gedeeld worden en
kunnen ze ook direct feedback krijgen over wat ze al als wek geleverd hebben.
De meeste apps en webtools maken gebruik van quizzen om de
leerstof op te frissen en een leuke start te geven aan de les. Ook
meerkeuzevragen behoren tot de standaardinstelling waar veel gebruik van
gemaakt wordt. Bepaalde student response systems zoals Socrative geven
ook de mogelijkheid van open vragen, waarbij de leerlingen vrijer en
uitgebreider kunnen reageren op een vraag en ook de feedback wat verder kan
gaan dan een eenvoudig juist of fout.
Kritische reflectie
Een eerste kanttekening die gemaakt moet worden is dat het
nog niet altijd duidelijk is wat het leereffect en leerrendement is van de
leerlingen die gebruik maken van dergelijke applicaties. De nadruk ligt dermate
op het spelaspect of ludieke ervaring dat de aandacht op het leren gevoelig
vermindert. De vraag is uiteraard in hoeverre de aandacht op leren gericht moet
zijn om ook daadwerkelijk te leren, niettemin is het wel duidelijk dat de
leerling bepaalde elementen uit de leerstof moet integreren op een manier die
het zuivere spelaspect overstijgen. ‘Gamification’ is een middel om de
motivatie te verhogen, de aandacht te verscherpen, de interactie te verbeteren
om het uiteindelijke doel van het leren te bereiken. Doet het gebruik van apps
en webtools dat niet, dan moet de leerkracht zijn toepassing van deze
instrumenten in zijn les herzien en aanpassen.
Een andere hindernis die in het artikel al is aangehaald,
maar die ik graag nog zou uitdiepen, is de investering die een dergelijke
aanpak vereist. Ten eerste een financiële investering van de school in
technologische apparatuur en in het bijzonder van computers, laptops en
eventueel zelfs tablets. Om het in den treure te herhalen, niet elke school
beschikt over dergelijke geldelijke middelen. Daarnaast moet de school niet
alleen het nodige materiaal in huis halen, ook het onderhoud en de dagelijkse
werking moet gegarandeerd worden, wat niet alleen financieel voorzien moet
worden maar ook beleidsmatig op ingespeeld moet worden. Een school met een
tablet per leerling is mooi, maar zonder een snel en efficiënt wifi-netwerk
waar ook leerlingen toegang tot hebben is dat een slag in het water. Als men al
ziet hoe het in grote onderwijsinstellingen als eens mis durft te lopen op
ICT-vlak, is het nog maar de vraag in hoeverre individuele scholen zich kunnen aanpassen
aan zulk grote projecten.
Een andere invalshoek op het begrip investering werpt
bijkomende vragen op. De investering in tijd en moeite van de kant van de
leerkracht. Zonder het stereotiepe doembeeld van de overstelpte en wanhopige
leerkracht op te willen roepen, denk ik dat het toch nuttig is enkel
bedenkingen te plaatsen bij de tijd die kruipt in het maken van bepaalde
digitale leermiddelen. Zoals vaak het geval is wordt het leerproces, van de
kant van de leerkracht, en de tijd die daarin kruipt beschouwd als een
investering die later probleemloos wordt teruggewonnen, omdat bepaalde
lessenreeksen vele jaren mee kunnen gaan en de
leerkracht dus slechts eenmalig een les moet ontwerpen. Het probleem is
dat de aantrekkingskracht van deze apps en webtools nu net gestoeld is op de
vernieuwing die het in het onderwijslandschap teweegbrengt en de hechte band
die het zou onderhouden met de leefwereld van de leerlingen.
Uiteraard is een dergelijk werktuig niet gedateerd na enkele
jaren, maar als we rekening houden met de snelheid waarmee bepaalde programma’s
en technologieën doordringen in het leven van de mensen lijkt het mij toch
onwaarschijnlijk dat leerkrachten niet steeds mee zullen moeten evolueren met
de meest recente trends. Dat dit volledig past in het beeld van levenslang
leren dat wij als leerkrachten moeten volgen en uitstralen vermindert in niets
de last (of opportuniteit, naargelang) die dergelijke evoluties met zich mee
zouden brengen. Het lijkt mij met andere woorden wat naïef te geloven in de
duurzaamheid van dergelijke lessenreeksen in een context van snelle
maatschappelijke, technologische en intergenerationele veranderingen.
Een derde opmerking betreft de ongelijkheid, de kloof die
tussen de leerlingen gaapt en waar ICT, zover ik kan zien, niet de brug opwerpt
om de afstand te overspannen. Om te beginnen kunnen we het financieel argument
doortrekken van de scholen naar de leerlingen en families. De financiële
draagkracht verschilt gevoelig van buurt tot buurt en van school tot school. De
mogelijkheden om te oefenen, taken te maken of op een andere manier om te gaan
met de werktuigen die in de klas worden aangereikt (als ze al worden
aangereikt) bepalen in niet geringe mate het succesvol uitvoeren van taken die
onafhankelijk van ICT-competenties geëvalueerd worden. De vertrouwdheid met de
computer en applicaties is van doorslaggevend belang is de succeservaringen die
de leerling in die omstandigheden zal opdoen. Het breed implementeren en
inoefenen van de ICT-competenties is een lovenswaardige stap in de goede
richting, maar vermindert de invloed niet van de buitenschoolse contacten die
het kind wel of niet heeft met een bepaalde leerstof en die bepaalde
competenties wel of niet stimuleren. De school is een belangrijke, maar niet de
enige speler in de vorming van het kind.
Er wordt vaak gesproken over differentiatie in de les en de
oplossingen die apps o.a. in taallessen zouden aanreiken om individuele
leertrajecten uit te stippelen. Daarbij wordt echter zelden rekening gehouden
en nog minder gewezen op de verschillende leerstatus die kan bestaan op het
vlak van ICT-competenties zelf. Als ICT een middel is met als doel de taalbeheersing
van de leerling te bevorderen en uiteindelijk ook te evalueren, kan men zich de
vraag stellen in welke mate de beheersing van ICT-competenties een
doorslaggevende rol speelt in het resultaat dat de leerkracht te zien krijgt.
Het argument van een technologiegeneratie die deze moeilijkheden niet zou
kennen gaat maar gedeeltelijk op. De ICT-competenties worden inderdaad steeds
vroeger beheerst, hoewel er anderen dan moeilijker te integreren zijn, maar om
de parallel te maken met taal: ook tussen moedertaalsprekers bestaat er een
verschil in leerstatus en kan differentiatie een helpende hand toesteken.
Apps hebben een positieve impact op motivatie zoals
hierboven al duidelijk werd gemaakt. Ook competitieve oefeningen verhogen de
betrokkenheid en inzet van de leerlingen. Resultaten die door leerkrachten tot
het uiterste benuttigd moeten worden. Dat de leerervaringen van de leerlingen
daardoor verbeteren evenals de percepties ten opzichte van leren in het
algemeen zijn voordelen die zoveel mogelijk in het onderwijs in stelling
gebracht moeten worden, o.a. tegen schoolverlaters en demotivatie. De enige
zorg die ik heb is het zelfbeeld van leerlingen die in (taal)spellen, door hun
leerstatus, systematisch lager scoren. Hoe zit het met hun beloningen? Wat is de
invloed van hun resultaten in coöperatieve en interactieve leeromgevingen? Het
publiekelijk delen van leerproducten en individueel materiaal moet met de
nodige zorg, discretie en gevoeligheid gebeuren.
Als besluit wil ik even aanhalen dat de apps in taallessen
steeds dezelfde specifieke vaardigheden gaan oefen, omdat sommige vaardigheden
(voorlopig) niet via dergelijke apps ingeoefend kunnen worden, ik denk
bijvoorbeeld aan spreekvaardigheden. Wat zeer interessant is de mogelijkheid om
snel en eenvoudig in contact te komen met moedertaalsprekers van de doeltaal
(bijvoorbeeld voor Frans, Engels, Duits, Spaans,…) zowel voor een gesprek als
het beluisteren of lezen van authentiek materiaal die dan in een app gekoppeld
kan worden aan vragen, creatieve opdrachten of multimediale leerplatformen om
materiaal met de klas te delen.
Het is hierbij niet de bedoeling geweest ICT als boeman af
te schilderen, maar waakzaam te blijven tegenover oude problemen die in een
nieuwe gedaante (kunnen) terugkeren. Mijn eigen gebrek aan ICT kennis en
ervaring zorgen voor een voorzichtige houding ten aanzien van dergelijke
evoluties en hoewel ik inderdaad de voordelen en ludieke mogelijkheden van apps
inzie (en als taalleerkracht sowieso met de zorg zit bepaalde grammaticale
leerstof op te leuken) is het moeilijk op voorhand te bepalen welke in de
lessen van toepassing kunne zijn. Het sensibiliseren van alle actoren in het
onderwijs ten opzichte van ICT-toepassingen moet opgedreven worden en de
leerkrachten moeten tijd vrijmaken om zonder druk kennis te maken met mogelijke
webtools en de mogelijkheden uitgebreid te verkennen. Niet alleen ICT moet een
kans krijgen ook leerkrachten moeten de kans krijgen om hun vooroordelen
ontkracht te zien dankzij handige, pertinente en gebruiksvriendelijke apps en
webtools.
Artikel:
Bronnen:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten