zondag 31 augustus 2014

De invloed van innoverende MOOCs op het toekomstig onderwijs

Tegenwoordig lees je steeds meer over een nieuwe methode van e-learning, namelijk MOOCs (Massive Open Online Courses). Verschillende experts, zoals Roland Legrand en George Van der Perre hebben het dan over de mogelijkheden van MOOCs en de uitdaging om deze nieuwe, nog te perfectioneren, leermethode te gaan implementeren in ons soms wat vastgeroeste onderwijssysteem.

Maar is deze nieuwe online leermethode inderdaad een ‘krachtig instrument voor levenslang leren’ zoals nu wordt beweerd? Gaan mensen en organisaties er gebruik van maken? Zijn er economische voor- en/of nadelen aan verbonden?  Kan het een positieve invloed hebben op het milieu? Zullen deze MOOCs in de misschien niet zo verre toekomst het klassieke ‘face-to-face’-onderwijs van het podium duwen of kunnen ze samengaan, hand in hand? Als men deze vragen niet kan beantwoorden kan men MOOCs ook niet op een oordeelkundige manier implementeren.  Eén ding is alvast zeker: als MOOCs hun weg gaan vinden naar het brede publiek en meer bekendheid zullen verwerven dan zal het toekomstig onderwijs er heel anders gaan uitzien.

Breek uit dat isolement


Belangrijk in het verhaal is dat MOOCs Massive Open Online Courses zijn, m.a.w. ze zijn gratis en bijgevolg toegankelijk voor iedereen. Wat hun anders maakt dan de bestaande online leermodellen is dat de lessen vaak interactief zijn en dat de student wordt aangemoedigd om actief met de leerstof bezig te zijn via discussiefora, toetsen, online vergaderingen, video’s, blogplatformen, … Voor de ‘sociale media - student’ van vandaag is dit laagdrempeliger dan wanneer je in een vol auditorium het woord moet nemen wanneer je de leerstof wil bespreken.  Maar toch moeten we ons ook afvragen of een student wel de zelfdiscipline zal kunnen opbrengen om thuis actief online te gaan leren.

In het artikel ‘‘Blended learning’ houdt ons onderwijs relevant‘ benadrukken experts dat het wel belangrijk is om een studiegroep te hebben wanneer je een MOOC volgt, omdat zo een groep motiverend werkt en iedereen verplicht om mee te blijven leren. Bovendien verlies je zo niet het sociale gebeuren van samen te studeren. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat online leren zonder tijdschema, afspraken of discipline meestal de mist in gaat en cijfers tonen ook aan dat er bij MOOCs gemiddeld slechts 10 tot 15 procent studenten slagen.

Leren we echt?


Volgens Professor Pierre Dillenbourg, MOOC-pionier in Europa, zijn de lage slaagcijfers geen probleem. Hij is van mening dat de studenten die een MOOC niet afmaken wel de voor zichzelf relevante informatie er hebben uitgehaald en dus daarom niet verder doen. Maar is dit echt zo? Of is er gewoon nog een grote ‘drop out’-graad doordat er nog te weinig ondersteuning is in het huidige MOOC-model en doordat de MOOCs toch nog steeds redelijk ‘schools’ opgebouwd zijn?
In tegenstelling tot Professor Dillenbourg baart het lage slagingspercentage me wel zorgen en ben ik er niet van overtuigd dat studenten stoppen omdat ze alle info hebben verzameld die ze nodig hebben. Integendeel, volgens mij stoppen ze omdat ze met de leerstof nog niet voldoende meteen aan de slag kunnen. Er is nog onvoldoende een uitdaging. MOOCs moeten nog actiever toegepast worden zodat die studenten in een later stadium in het leerproces de verzamelde info kunnen gaan toepassen om zo ‘drop-outs’ te verminderen.   

Roland Legrand droomt ervan dat MOOC-studenten in de toekomst door een team van experts begeleid zullen worden in hun leerproces en dat er zal afgestapt worden van het model waarbij één ‘alwetende’ professor een vaste online cursus aanbied. De mogelijkheden zijn er alleszins en het team van experts kan gebruik maken van het web en de vele Online Open Source programma’s om de MOOCs mee te ondersteunen.
We kunnen dus evolueren naar een mengvorm waarbij de leerkrachten of professoren verwijzen naar nuttige MOOCs, waarbij die nog steeds gecombineerd worden met korte hoorcolleges om duiding te geven, groepsessies om het geleerde te bespreken, en begeleiding door verschillende experts.

Reflectie



Dat de MOOCs een nieuwe leermethode bieden staat buiten kijf, maar of ze in hun huidige vorm echt goed toepasbaar zijn in het onderwijs is nog de vraag. Universiteiten beginnen ze steeds meer aan te bieden, wat uiteraard een positieve evolutie is. Maar het invoeren om het in te voeren is natuurlijk niet de juiste optie. Men moet beter nagaan op welke manier MOOCs de onderwijsdoelen kunnen helpen realiseren op de meest efficiënte manier. 


Bronnen


vrijdag 29 augustus 2014

Digitale didactiek


De groeiende interesse in en belang van digitaal leren blijkt uit tal van (wetenschappelijke) publicaties en publicaties door overheidsinstanties zoals o.a. de Europese Commissie. (voor een greep uit talloze publicaties: zie onderaan). In dit artikel zal ik een poging doen een overzicht te geven van de huidige publicaties met betrekking tot onderwijs & technologie in Vlaanderen. In dit opzicht komen de Vlaamse onderwijsraad en verschillende wetenschappelijke instanties of publicaties aan bod.

De Vlaamse onderwijsraad, kortweg Vlor is "de strategische adviesraad voor het beleidsdomein Onderwijs en Vormong". Op basis van overleg tussen vertegenwoordigers uit alle onderwijsdomeinen en verschillende sociaal-economische en sociaal-culturele organisaties formuleert de Vlor adviezen voor de bevoegde minister van onderwijs- en vormingsbeleid (sinds kort is dit Hilde Crevits). Het meest recent verschenen advies van de Vlor met betrekking tot technologie in het onderwijs verscheen op 13 mei van dit jaar en is getiteld: "Advies over het digitaal leren in het onderwijs". De essentie van deze adviestekst is dat de Vlor de overheid en stakeholders aanmaant het debat rond het gebruik van ICT in het hoger onderwijs om te zetten in een duidelijke visieontwikkeling en (daaruit vloeiend) beleid. De Vlor dringt aan een visie op digitaal leren niet onafhankelijk te zien van een visie op leren. De Vlor wijst erop dat digitaal leren een middel en geen doel op zich is. Dit laatste is misschien wel de interessantste stelling en kan / moet mijn inziens ook worden toegepast op het secundaire onderwijsniveau. 
Naast het formuleren van adviezen verschijnen er namens de Vlor ook publicaties. De meest recente relevante publicatie is het in 2012 door professor Sercu (KUL)geschreven werk 'digitale didactiek'. Dit werk heeft, door middel van het vergroten van de digitale geletterdheid van leerlingen, tot doel ICT succesvol te integreren in het onderwijs. Dit zou onder meer moeten gebeuren door ICT zo veel mogelijk te betrekken bij het lesgeven in het bijzonder en het schoolgebeuren in het algemeen (gebruik maken van presentatie-tools, opzoekwerk op de computer, ...).

Ook in wetenschappelijke kringen is sprake van groeiend onderzoek naar het gebruik van ICT in het onderwijs. Zo biedt de Katholieke Hogeschool Limburg de mogelijkheid aan een postgraduaat in 'E-learning & digitale didactiek' te volgen:

"Dit postgraduaat wil ICT-coordinatoren, E-learningverantwoordelijken, maar ook leerkrachten, trainers en geïnteresseerden in digitaal leren in de meest diverse organisaties een professionele opleiding aanbieden om op een goed gestructureerde en kwaliteitsvolle manier een Elektronische Leeromgeving en WEB 2.0-tools in een organisatie in te zetten, te onderhouden en verder uit te bouwen. Na de opleiding kennen de cursisten de pedagogische en technische aspecten en kunnen ze deze toepassen in een digitale omgeving. Zij kunnen een ELO integreren in hun organisatie."
Desondanks is niet iedereen het erover eens dat onderzoek naar 'digitale didactiek' of digitaal leren op zich nuttig is.In het hoofdstuk 'naar een digitale didactiek' in het werk "Digitaal leren: ICT toepassingen in het hoger onderwijs" van D'Haese en Valcke geven de auteurs een zicht op de verschillende visies op digitale didactiek. Enerzijds is er de stroming die ervan uit gaat dat digitale didactiek een (steeds) belangrijke(re) rol speelt in het onderwijs en de groeiende interesse in, alsook het groeiend onderzoek naar, g-digitale didactiek gerechtvaardigd is. Zo moeten (onder andere) leerkrachten en scholen allerhande digitale toepassingen gebruiken in lessen en school-gerelateerde aangelegenheden om de digitale kennis (of digitale geletterdheid zoals door de Vlor naar verwezen, zie hoger) van leerlingen en studenten te maximaliseren. Anderen beweren dan weer dat de 'digitale didactiek' een onderdeel is van de algemene didactiek en dat het telkens weer benadrukken van de term 'digitaal' nutteloos is(zie p. 24 van het boek). Deze auteurs menen dat de aanwezigheid van digitale aspecten binnen de algemene didactiek een vanzelfsprekend onderdeel hiervan zijn. 

Vooral deze laatste bewering lijkt mij nogal kort door de bocht. Het is zeker zo dat voor sommige aspecten ICT als 'standaard' wordt beschouwd in het onderwijs (denk maar aan het maken van een taak of presentatie op de computer). De betreffende auteurs maken mijn inziens een (grote) inschattingsfout. Net omdat het gebruik van ICT in sommige gevallen als vanzelfsprekend wordt beschouwd is het benadrukken van de term 'digitale didactiek' noodzakelijk. Sommige mensen lijken te vergeten dat niet iedereen beschikt over een computer en dat de drempel om de (meestal) door de school beschikbaar gestelde computers te gebruiken groot kan zijn (schaamte, geen tijd om na school te blijven omdat de kinderen moeten meehelpen thuis,...). Bovendien strookt de stelling niet met het door de Vlor geformuleerde advies in mei van dit jaar. Uit dit advies bleek duidelijk dat de Vlaamse onderwijsraad van mening is dat een specifieke visie op en beleid inzake digitaal leren noodzakelijk is.
Bijzondere aandacht inzake digitaal leren en digitale didactiek zal de komende maanden / jaren nodig zijn om een duidelijk centraal beleid inzake deze kwestie te formuleren.


Algemene publicaties m.b.t. E-learning: 
  • The Electronic journal of e-learning (EJEL) via . http://www.ejel.org/main.html
  • EC (2000). Communication from the Commission: E-Learning – Designing "Tejas at Niit" tomorrow’s education. Brussels: European Commission
  • Bates, A. and Poole, G. Effective Teaching with Technology in Higher Education San Francisco: Jossey-Bass/John Wiley, 2003
Gebruikte bronnen:
  • SERCU (L.). Praktijkgerichte literatuurstudies onderwijsonderzoek. Digitale didactiek: wegwijzer voor de onderwijspraktijk. KUL, 2012.
  • Advies over het digitaal leren in het hoger onderwijs via http://www.vlor.be/digitaalleren (laatst geraadpleegd op 29/08/2014)
  • http://www.khlim.be/opleiding-quadri/e-learning-digitale-didactiek-postgraduaat (laatst geraadpleegd op 29/08/2014)
  • D'HAESE (I.) & VALCKE (M.) (reds.). Digitaal leren: ICT toepassingen in het hoger onderwijs. Leuven, LannooCampus, 2005

maandag 25 augustus 2014

Mobiel leren: afstandsonderwijs van dichtbij bekeken

Aanvankelijk had ik het idee om een artikel te bespreken dat ik via Google Scholar vond, maar ik zag op de blog dat het onderwerp reeds aan bod was gekomen, en vooral: het betrof een onderwijstechnologische ontwikkeling ver van huis. Daarom nam ik me voor een heel andere soort bron te raadplegen, namelijk de krant via academic.gopress.be, en een fenomeen te zoeken dat in ons land zelf recent een zekere media-aandacht heeft genoten.
Zo kwam ik uit bij een artikel uit De Standaard van 6 september 2013, ‘Les volgen hoeft niet meer op school,’ dat een technologische ontwikkeling in de klassen van het Leuvense Miniemeninstituut bespreekt, een school die met dit project gewag maakt van ‘het nieuwe leren’. Ze introduceerde aan het begin van dit schooljaar een ICT-lokaal waarin alles wat leerlingen normaliter te zien zouden krijgen tijdens een les, via het computerprogramma Lynk wordt gecapteerd en zo op verplaatsing kan bekeken worden door die leerlingen van het zesde en zevende jaar.
De adjunct-directeur vindt het een goed idee omdat leerlingen zich zo leren gedragen als de werknemers van de toekomst, die vaak van thuis uit of alleszins op afstand prestaties zullen moeten leveren. Hij voegt daaraan toe dat ziekte of te laat komen (bijvoorbeeld door overslapen) zo geen echte problemen meer zullen zijn omdat leerlingen thuis kunnen werken. Het hele door Microsoft van aangepast materiaal voorziene project kost de leerlingen geen cent, maar de school betaalt er 30.000 euro voor.

Reflectie

Ik vind het revolutionaire project spectaculair en ongemeen interessant, maar ben er geen ondubbelzinnige voorstander van. Er zullen volgens mij een aantal nadelige implicaties zijn die de adjunct-directeur Patrick Vancauwelaert nalaat te bespreken in het artikel. Dat een probleem als te laat komen zo verholpen wordt, vind ik overigens een verkeerde, negatieve motivatie om aan het project te beginnen. Zo plaats je de verantwoordelijkheid daarvoor niet bij de leerlingen, en het zijn net die leerlingen die veel verantwoordelijkheid zullen krijgen.                                                                                                         Het is alsof Vancauwelaert geen keerzijde ziet aan de medaille. En die is er volgens mij wel degelijk. Er zijn de in het artikel aan bod komende voorspelbare problemen die tegenstanders opperen: administratie, registratie van aanwezigheid (hoe?), verzekering,…maar die tegenargumenten zijn eigenlijk oplosbare problemen; ze zeggen meer over mogelijke kinderziekten van het project dan over de aard ervan. Er vallen volgens mij veel fundamentelere dingen te zeggen over de verandering, bijvoorbeeld, wat zijn de mogelijke gevolgen voor het leerproces? Ik denk dat onderschat wordt in welke mate de verandering het didactische proces in negatieve zin kan beïnvloeden. De aanwezigheid van de leraar zal minder dwingend zijn, en die aanwezigheid is volgens mijn eigen ervaring net vaak wat voor de nodige aandacht moet zorgen. De switch naar ‘het nieuwe leren’ maakt les volgen in groep onmogelijk of overbodig, en daarmee vallen tal van voordelen weg: leerlingen helpen elkaar niet meer via klassikale vragen, werkvormen als het groepswerk worden uitgesloten,... interactie op zich zal niet langer mogelijk zijn (er is alleszins geen sprake van). Met de klasgroep zullen lesverstorende gewoonten zoals klassikaal rumoer en gepraat verdwijnen, maar die zullen volgens mij plaatsmaken voor meer individuele mentale afwezigheid: de leerlingen krijgen de mogelijkheid letterlijk en figuurlijk niet bij de les te zijn. Kunnen leerlingen uit het secundair wel om met zo’n verantwoordelijkheid? Ik denk het niet. Dat alles in beschouwing genomen lijkt de switch naar afstandsonderwijs van thuis uit een wissel die moeilijk productief kan zijn. Er zal tijd worden gewonnen, maar wat betekent die winst als de afname van didactische kwaliteit zo groot is als ik mogelijk acht?
Een laatste niet minder belangrijk tegenargument dat ik zelf al snel had bedacht - en tevens op het einde van het artikel lees in de woorden van pedagoog Pedro de Bruyckere - is van sociologische aard. Wie ondubbelzinnig voor het project is, onderschat de waarde van naar school gaan op sociaal vlak. Niet alle, maar veel leerlingen vinden het fijn om naar school te gaan. Ik vul zelf aan dat de contacten die gelegd worden op school een essentiële bouwsteen zijn voor een gezond sociaal leven van de gemiddelde adolescent. Als die contacten ophouden te bestaan, is het raden naar de gevolgen. Maar dat die niet gunstig zullen zijn, lijkt me meer dan waarschijnlijk.


Dit project bereidt leerlingen voor op thuis werken, iets wat volgens mij inderdaad belangrijk zal blijken in de toekomst. Daarom is het interessant om na te denken over de mogelijkheden van mobiel onderwijs. Het project verplicht het onderwijswezen aan introspectie te doen: hoe functioneel is de huidige vorm van lesgeven? Wat zijn de voor – en nadelen van het traditionele onderwijs tegenover deze nieuwe vorm van op afstand? Maar ik vrees dat, kijkend naar de lijst van pro’s en contra’s, het project van het Miniemeninstituut die comparatief voorlopig niet overleeft.  

Bronnen


De Standaard Online, geraadpleegd op 24 augustus 2014: URL

maandag 28 juli 2014

(C)ode aan de toekomst: programmeren als basiscompetentie in het onderwijs?

Het voorstel van de regering Bourgeois-I om het secundair onderwijs beter af te stemmen op de toekomst van de leerlingen werd door iedereen toegejuicht. De hamvraag blijft nu hoe het voorstel realiteit wordt en welke nieuwigheden geïntroduceerd worden in het lessenpakket van de toekomstige scholier. Op het vlak van ICT praten experten al over het aanleren van programmeren. De Tijd geeft een genuanceerd beeld over de pro’s en contra’s.

Vraag het aan de expert

Het meest vanzelfsprekende argument om de komende generatie op te voeden met computertaal is het digitale karakter van onze tijd: computers (van elke aard) spelen onbetwistbaar een zeer belangrijke rol in ons leven. Daarom moet de jeugd leren communiceren met de technologie, en dat kunnen ze met programmeertalen. Volgens de voorstanders van het idee, die programmeren willen onderrichten, bevordert de vaardigheid ook het probleemoplossend denken. Dit probleemoplossend aspect draagt ook weer bij tot de ‘brede toepassing’ van het coderen.

Andere IT-experten staan iets sceptischer tegenover het voorstel: het probleemoplossend denken is volgens hen eerder een verlengstuk van de wiskunde die nu al onderricht wordt in scholen. Bovendien zijn meer competenties dan programmeren breed inzetbaar. Zelfs binnen de IT-wereld zijn professionals het er dus niet over eens of programmeren al dan niet een plaats verdient op de schoolbanken.
De meeste IT-deskundigen zouden wel verandering willen zien bij de invulling van de lesuren ICT: kinderen zouden zich van kindsbeen af moeten leren behelpen met computers. Zo leren de kinderen zelf al hoe ze op het internet kunnen surfen en zo ontdekken ze ook welke mogelijkheden de computer hen allemaal te bieden heeft. Verder moet er op school meer gezien worden dan enkel Microsoft Office; de maatschappelijke kwesties rond technologie verdienen ook aandacht. Denk maar aan onderwerpen zoals piraterij, privacy op het internet, of het effect van de sociale media. 

Denken helpt

Om erachter te komen of het een slim idee is om het standaardcurriculum te verrijken met lessen programmeren bekijken we de gegeven argumenten uit het artikel van De Tijd best eens met een kritisch oog. 

Het argument ‘probleemoplossend denken is breed inzetbaar’ wankelt al als we denken aan de vraagstukken die scholieren moeten oplossen bij de lessen wiskunde. Het zou immers inderdaad maar een verlengstuk zijn van die oefeningen: de hele opzet van vraagstukken is om leerlingen te verplichten om probleemoplossend te denken. Als dat al breed inzetbaar is, zijn politieke debatten over actuele problemen dat dan niet? Of het leren invullen van je belastingsbrief? Of een domicilie aanvragen? Kleermaken? Al deze vaardigheden lijken mij zeer breed inzetbaar en een meerwaarde, maar ik beheerste er geen enkele van toen ik puberaal ostentatief mijn boekentas onder de trap wierp na mijn laatste examen. 

De stelling dat technologie  een steeds grotere rol speelt in onze samenleving is even waarachtig als hij cliché is. Het belang van het coderen omwille van die rol wordt ook in het volgende filmpje van Code.org in de kijker gezet:



Weinig van de mensen die geïnterviewd werden in dit filmpje hebben in de middelbare school leren programmeren. Ze zullen er vast mee in contact gekomen zijn, maar dan ging het niet om verplichte stof. Toch onderstrepen de sprekers het belang van het coderen in de toekomst. Ook Wisniewski (2012) beaamt dit: coderen wordt steeds belangrijker, en dat zeker niet enkel in de IT-sector. Maar hoe past dit in een schoolcontext?

The internet is here for you to use

De blik van Wisniewski is iets genuanceerder dan die van Code.org: het internet biedt een hele hoop handige, gemakkelijke, en zelfs plezierige bronnen aan om te leren programmeren. Websites zoals Scratch leren de jongsten al programmeren aan de hand van animaties en een zeer vergeeflijke programmeertaal. De bekendste website om te leren programmeren is wellicht www.codeacademy.com: iedereen is er welkom om te leren programmeren. Code Acadamy biedt niet enkel de meeste programmeertalen aan, maar evalueert ook de studenten, houdt hun punten bij, en beloont een afgeronde cursus met een (digitaal) certificaat. De mogelijkheden om jezelf te leren programmeren zijn tegenwoordig eindeloos en ze weten elke doelgroep aan te spreken: van vijfjarige beginners tot IT-veteranen. Volgens Wisniewski (2012) is het geen must om te leren programmeren, maar het blijft een handige vaardigheid die iedereen kosteloos kan leren op het internet.

Leven en laten coderen

Naast het debat rond welke taal (er zijn er een hele hoop) zou aangeleerd worden aan scholieren, is er ook nog de vraag hoe diep moet ingegaan worden op het programmeren en welke WYSISWYG-systemen (zoals Blogger) we de tieners nog aanleren. Het is natuurlijk ook belangrijk dat de scholieren leren omgaan met bestaande, liefst open-source programma’s. Ze moeten de computer vooral ook kunnen gebruiken, en ze moeten simpele problemen kunnen oplossen. Hoe proppen we al deze stof dan in het lessenpakket?

Volgens mij ligt het antwoord vooral bij sensibilisering: wijs leerlingen op het bestaan van alle mogelijkheden die het internet aanbiedt om te leren programmeren, al dan niet gepaard met een introductie tot een simpele taal als HTML om de passie van de would-be-programmeur aan te wakkeren. De kunst van het coderen is zeer zeker een meerwaarde, maar dat geldt voor veel vaardigheden: van metselen tot componeren. Is het doel van een brede opleiding niet een brede vorming van de leerling? Als scholieren op de hoogte zijn van alle leermogelijkheden kunnen ze zelf bepalen welke competenties ze verwerven naast hun verplicht curriculum. Het verplicht pakket van ICT zou echter inderdaad breder mogen: denk aan de maatschappelijke debatten rond technologie en het gebruik van open-source software. Toch blijft het belangrijk dat scholieren een computer kunnen gebruiken in een functionele context (tekstverwerkers, Windows, simpele problemen oplossen). 

Het arsenaal aan autodidactische hulpmiddelen die op het internet staan is verbazingwekkend, en dat zeker niet enkel voor de IT-sector; denk ook aan taalsites zoals Duolingo. Het is aan ons, leerkrachten, om leerlingen kennis te laten maken met de mogelijkheden die onze maatschappij en dus ook onze technologie, hen toereikt. Laat leerlingen zelf kiezen welke extra-curriculaire competenties ze uitbouwen. Het internet is op school beschikbaar, laat leerlingen het gebruiken. En voor zij die écht willen programmeren zijn er al studierichtingen ingericht.

Referenties


Code.org. (2013). What Schools Don’t Teach. [Videobestand] Geraarpleegd op http://www.youtube.com/watch?v=nKIu9yen5nc


De Preter, W. (2014). Verdeelde reacties op oproep kinderen te leren programmeren. De Tijd, 11 januari, 2014, p. 6. © 2014 Mediafin

Wisniewski, J. (2012). Parlez-vous code? Online, 36(6), 57-60. Geraadpleegd op http://search.proquest.com/docview/1159438001?accountid=17215

zondag 15 juni 2014

Prezi en Linux

We weten intussen allemaal dat Prezi gebruik maakt van het zogenaamde "Freemium"-licentiemodel. In het kort komt het er voor de meeste gebruikers op neer dat de applicatie online gemaakt moet worden, en enkel tegen betaling off-line bewerkt kan worden.
Je kan wel een presentatie downloaden voor off-line weergave, maar de uitvoerbare bestanden werden enkel gemaakt voor Windows of Mac, maar niet voor Linux of aanverwante UNIX-systemen.

Voor de gebruikers van Linux is er gelukkig goed nieuws: ik ben er vandaag achter gekomen dat de Windows-applicatie gewoon werkt onder Wine.
Wine staat voor Windows Emulator en is een collectie van tools en bestanden om Windows-software te draaien onder Linux.
Het voordeel is dat Linux de software gewoon ziet als een normale applicatie en je dus geen gebruik moet maken van "arbeidsintensieve" (en vooral geheugenintensieve) virtualisatiesoftware. Deze screenshot is van mijn desktop. In de linkerbovenhoek staat de Prezi-applicatie, daaronder de output van de command-line (straks hierover meer). De andere vensters zijn gewoon native applicaties die op mijn Linux-systeem aan het draaien zijn (een chatprogramma en mijn favoriete editor Emacs).




Hoe ga je te werk?

  1. Download de Prezi-presentatie vanop de website.
  2. Pak de ZIP-file uit met subdirectories. Aan de command-line kan dat gewoon met het commando unzip <bestandsnaam.zip>
  3. Zorg dat Wine geïnstalleerd is op het systeem. Bij Ubuntu is het gewoon terug te vinden in de software-bibliotheek.
  4. Ga in de uitgepakte directory. De naam is meestal nogal cryptisch (zoals bij mij: copy-of-from-ro539d8b58)
  5. Tik in de commandline: wine Prezi.exe
  6. Als de software na een tijdje vraagt om een paswoord in te geven, kan je gewoon op "Cancel" drukken.
Klaar! Ik heb tot nu toe nog geen echte problemen ondervonden. Alle muishandelingen en zoomacties werken. Het enige "probleempje" is dat je niet kan terugkeren uit fullscreen mode. Het is wel mogelijk om naar een andere applicatie, zoals een terminal, over te schakelen en van daaruit Prezi te sluiten.


vrijdag 2 mei 2014

TPACK: the story continues...


In het hoorcollege werd reeds het TPACK-model aangehaald. Het onderzoek aan de hand van het TPACK-model wordt echter voortgezet, zoals men kan lezen in dit artikel van Joke Voogt, Petra Fisser, Jo Tondeur en Johan van Braak in het wetenschappelijke tijdschrift 4W op www.kennisnet.nl.

Het TPACK-model is bedoeld om leraren kritisch te laten reflecteren over hoe ze ICT op een zinvolle manier kunnen integreren in hun vak.
Er wordt gekeken naar de 'fit': hoe effectief is de integratie van een bepaalde ICT-toepassing voor een bepaalde functie in het leerproces.
Er wordt ook nagegaan hoe leraren staan ten opzichte van de verschillende deelgebieden, in hoeverre zij de overlappende gebieden als aparte kennisdomeinen zien.
Men ontwikkelt een meetbaarheid voor TPACK bij een lessenpakket, een lesobservatie of bij de vaardigheden van leerkrachten.

Een eerste kennismaking met TPACK werd al in 2010 gepubliceerd, en is beschikbaar via de pagina http://www.kennisnet.nl/themas/ict-bekwaamheid/tpack/

Voor meer praktische informatie over TPACK kan men terecht op www.tpack.nl, waar leerkrachten aangezet worden om didactische werkvormen met ICT te combineren door middel van een online spel, dat bedoeld is om te gebruiken bij workshops of teamvergaderingen over integratie van ICT.


Reflectie:

Het lijkt me zinvol om een algemeen model te volgen voor de integratie van ICT in het onderwijs, zodat leerkrachten daarin beter wegwijs kunnen geraken, en zich beter bewust worden van de verschillende deelgebieden en mogelijkheden.
Het zou misschien ook zinvol zijn om bij een website als http://www.klascement.be/ meer duiding te geven aan de hand van dit model, zodat een leerkracht sneller kan zien welke toepassingen geschikt zijn voor welke soort les.
Bij het zoeken naar ICT-toepassingen kunnen leerkrachten misschien soms nog het gevoel krijgen dat ze veel tijd moeten investeren in het zoeken op zich, en dat ze niet altijd zeker zijn of een bepaalde toepassing wel geschikt is voor het leerdoel dat ze willen bereiken.

In het artikel wordt vermeld:
TPACK leer je niet uit een boekje. Het zijn kennis en vaardigheden die een leraar (gaandeweg) zelf ontwikkelt.”
Eigenlijk heb ik wat vragen bij deze uitspraak, omdat het volgens mij lijkt of men de verantwoordelijkheid voor dit leren afschuift op (vage) eigen initiatieven van de leerkracht zelf, op toevallige bijscholingen, waarbij men dus nooit zeker is of een leerkracht wel degelijk (de juiste) TPACK ontwikkelt.
Ik denk dat het TPACK-model juist wel een kader kan zijn om deze vaardigheden op een gestructureerde manier aan te brengen, zodat het verwerven ervan niet op toeval hoeft gebaseerd te zijn.
Natuurlijk kunnen daar extra vaardigheden bijkomen die een leerkracht op toevallige wijze kan ontwikkelen, maar dat neemt volgens mij niet weg dat er basisvaardigheden zijn die wel duidelijk omlijnd kunnen aangebracht worden.  

Goedele Van kerkhoven

Referenties:

Voogt J., Fisser P., Tondeur J. & Van Braak J. (2013) TPACK: kennis en vaardigheden voor ict-integratie. 4W Kennisnet, http://4w.kennisnet.nl/artikelen/2013/05/29/tpack-kennis-en-vaardigheden-voor-ict-integratie/

Kennisnet: www.kennisnet.nl
TPACK: www.tpack.nl

donderdag 1 mei 2014

MOOC, nascholing vanuit de sofa… voor wie er één heeft


Samenvatting van het artikel “Op nascholing vanuit je zetel” gepubliceerd op klasse.be op 25-02-’14

In dit artikel wordt MOOC, Massive Open Online Courses, naar voren geschoven als een interessante, maar in Vlaanderen nog vrij onbekende manier om zich als leerkracht bij te scholen. Losstaande vakken, aangeboden door universiteiten, hogescholen of andere onderwijsinstituten kunnen gratis door iedereen over de hele wereld gevolgd worden, met deelnemersaantallen tot in de (tien)duizenden.

Naar de gewenste MOOCs kan gezocht worden op specifieke internetplatformen. Naast tekstmateriaal, kan men op een MOOC o.a. ook video’s, toetsen, online vergaderingen, opdrachten met peer evaluatie en vragen voor een discussieforum vinden. Deelnemers kunnen zelf de informatie selecteren die ze nodig hebben, zonder per se de volledige cursus af te werken. Dit kan ook een voordeel zijn voor leerkrachten, aangezien MOOCs soms te intensief zijn om te combineren met een fulltime onderwijsopdracht.

Dillenbourg, pionier aanbieder van MOOC in Europa, vindt de synchroniciteit van MOOC een meerwaarde vergeleken met andere vormen van online leren. Hij ziet ook de mogelijkheid voor leerlingen uit het secundair om zich verder in de leerstof te verdiepen of om een idee te krijgen van wat er aan de universiteit gedoceerd wordt. “De muren van de universiteit worden opengebroken.” 

In Vlaanderen wordt onderzocht wat het potentieel van blended learning is voor de universiteiten, om studenten aan te zetten zich ook buiten de les in de vakken te verdiepen. Georges Van der Perre, voorzitter van de expertengroep die zich over deze vraag buigt, stelt dat het secundair onderwijs kan leren uit de experimenten en vorderingen van het hoger onderwijs op dit vlak en wijst er tevens op dat het past in een steeds meer leefwereldgericht secundair onderwijs.

Reflectie

MOOCs lijken interessant om verschillende redenen. De internationalisering die zich meer en meer in de Vlaamse klassen toont, wordt hier door leerkrachten op een ander niveau ervaren, nl. in samenwerkingsverbanden die toch betrekking hebben op hun job, maar waarbij ze zich in de positie van leerling/student bevinden. Hun persoonlijk ervaring zal hen sterker en vertrouwder maken in het organiseren en begeleiden van verwante projecten in hun klas en op hun school. Andere zienswijzen, methodieken, … uit een breed netwerk verspreid over de wereld kan een frisse wind met zich meebrengen op lokaal niveau. Verder kunnen MOOCervaringen inspiratie vormen voor technologiegebruik in de klas of op school. Op ecologisch en tijdsgebonden gebied worden verre verplaatsingen uitgespaard, terwijl toch van overal in de wereld kan worden deelgenomen. Op deze manier worden lange termijn nascholingen mogelijk, wat andere perspectieven biedt. Tegelijk is er een mogelijkheid om de cursus op eigen tempo en selectief te volgen. Zowel organisatoren als deelnemers hebben veel mogelijkheden om creatief te zijn. Constructieve ontmoetingen kunnen leiden tot internationale samenwerkingsprojecten. Het thema van de meertaligheid komt uiteraard aan bod, aangezien de meeste cursussen in het Engels gegeven worden. Het feit dat de cursussen gratis zijn, heeft een enorme democratische waarde.

Echter kan men ook vraagtekens plaatsen bij de altruïstische indruk die dit nalaat. Ghanashyam Sharma, een assistent retorica en schrijven aan de State University of New York, schreef een artikel over deze kwestie vanuit zijn eigen ervaring om als docent met pakken ervaring in Nepal verder carrière te maken op een Amerikaanse universiteit.


Hij stelt: “…we need more research about how students learn in massive open online platforms, and a better understanding of how students from different academic, cultural, social, and national backgrounds fare in such spaces.”
“Academic disciplines and teaching/learning environments (or, put simply, courses) are almost always highly specialized and situated in local academic systems and cultures.”
“It took several years of training for me to gain the ability and confidence to teach the type of more advanced courses that I had already taught in a different country and academic system. In fact, even in the case of the more context- and culture-neutral subjects like the natural sciences, the local begins to trump the universal very quickly in terms of language used, references made, applications shown, and so on.”

Een mooi voorbeeld hiervan is te vinden in deze BLOSSOMS video:



Een belangrijke vraag is volgens Ghanashyam Sharma: “…what happens when thousands of students constituting a vast spectrum of proficiency levels and academic backgrounds try to catch up with one’s attempt to educate the world primarily through video-recorded lectures. This problem is evident in the design and delivery of any MOOC in almost any discipline at this time.
Volgens hem dient de aandacht gericht te worden op de intellectuele obstakels die aanwezig zijn ondanks de technologische toegang.
Daarenboven vindt hij dat de organisatoren van MOOCs ofwel onwetend zijn ofwel niet bereid om de geopolitieke dynamieken te erkennen die volgens hem de leerervaringen vormgeven op wereldschaal.
In een ander kritisch artikel over MOOCs waarnaar hij verwijst, stelt men het iets meer cru: Some educators worry a one-way transfer of educational materials from the rich north to the poor south will amount to a wave of “intellectual neo-colonialism.”